08/04/2025
Het relaas (1) van marinier Ton Loontjes over de basisopleiding aan het Oostplein.
Het begin van onze opleiding, voor mij was dat februari 1940. De opleiding was vrij pittig, waarbij veel aandacht werd besteed aan discipline en kameraadschap. Mede door deze aanpak groeide het ego van de marinier al snel en werd hij zich bewust van de slogan " voor een marinier is niets onmogelijk’ of zoals de laatste tijd meer gebruikelijk ‘kan niet bestaat niet’.
De sfeer in die tangsi was gebaseerd op strikte discipline en dat was voor de meeste van ons als jeugdige schepeling wel even wennen. Geleidelijk aan werd dit door ons ervaren als de enige juiste manier voor de marinier. De lessen werden gegeven op de slaapzaal. Deze was tevens eetzaal. Geslapen werd in hangmatten (kooien), die vanaf 20.00 uur konden worden opgehangen aan klamaaien en ’s morgens, nadat ze waren dicht gestort, werden die kooien opgeborgen in de kooikisten. Al deze handelingen maakte het slapen tot een omslachtige aangelegenheid. Ook het ter kooi gaan was in het begin geen eenvoudige zaak en resulteerde meermalen in links instappen en rechts weer op de vloer liggen. Het tenue tijdens de lessen was het witte werkpakje met braniekraag en zwarte das.
Bij velddienstoefeningen was dit met groene broek en de blauwe jas van het daagse tenue. Onpraktisch waren vooral de poetie's. Die kwamen de benodigde snelheid van aankleden bij alarm niet ten goede. De blauwe pijjekker behoorde eveneens tot het veldtenue en die had nu niet direct een carmouflagekleur. Dit blauwe velddiensttenue heeft in begin van de oorlog voor enige verwarring gezorgd. omdat dit tenue onbekend was bij onze krijgsmacht. Hierdoor is het voorgekomen dat de mariniers voor vijand werden aangezien. Het resultaat van der schermutselingen in Rotterdam, was dat er bij de KL enkele gewonden waren. Heel triest maar het had erger kunnen zijn. De bewapening voor de rekruut was vanaf begin 1940 vervangen door een kortere uitgave van het Manlicher repeteergeweer (karabijn).
Om 21.00 uur werd door de tamboer van de wacht ‘taptoe’ geblazen voor de poort van de kazerne, waarna de officier van de wacht zijn vastgestelde ronde liep. De leerling van de wacht liep dan voor hem uit met een stormlamp en praaide regelmatig ‘rond'.
De mariniers moesten dan de houding aannemen, behalve als zij reeds in hun kooi lagen. De ‘uitkijk slaapzaal’ was verantwoordelijk voor absolute stilte op de zaal, waarbij zelfs fluisteren niet was toegestaan. Overtreders moest hij naar de onderofficier van de wacht sturen, waar deze overtreder dan een extra wachtbeurt kreeg, bijvoorbeeld als ‘uitkijk poort’. Normaliter stond daar een marinier voor het getraliede luik die de onderofficier van de wacht moest waarschuwen met de kreet ‘officier c/q onderofficier aan boord’, wanneer een officier of onderofficier naderde. Een ongeschreven wet was o.a. dat de schildwacht vóór de kazerne de leerling waarschuwde met een tik op de grond, met de kolf van zijn geweer.
Het gebruik van W.C.’s was een ervaring apart. Het waren namelijk “hurk" wc's met halve deurtjes er voor. Menig nieuweling ging door onkunde er toch op zitten, waarbij zijn voeten dan onder de deurtjes naar buiten staken. Het plunjewassen geschiedde op de achterplaats en was vooral in de winter ‘en in 1940 was het een zeer strenge winter een zeer onplezierige zaak. ledere marinier kreeg een balie, een stuk zeep en een emmer gloeiend heet water. Het wassen moest onder water geschieden, waarbij vooral in de winter het lichaam zowat bevroor en de handen bijna gekookt werden. Als de toeziend vice-baksmeester even niet oplette, kwamen de handjes snel uit het water. Het drogen van het wasgoed werd als het regende gedaan door de was op de droogzolder op te hangen. Daar zwaaide een oudere marinier de scepter, De was werd dan tussen de opengedraaide tieren van het touw bevestigd, in plaats van het gebruik van wasknijpers. Als de paai droogzolder echter vermoede dat de was niet volledig was uitgewrongen (en dat was bij mij bijna altijd zo), dan wrong hij er met zijn grote knuisten er nog wat vocht uit. Ik kreeg dan een flinke mep, wat ik als oneerlijk heb ervaren omdat de grotere rekruten deze behandeling niet kregen.
Theoretische lessen werden op de slaapzaal gegeven en omdat daar ook werd gegeten, stonden er bakstafels en baksbanken. De maaltijden waren vrijwel standaard. Maandag was het snert met drijfijs, dinsdag kapucijners met jus, Deze jus leek meer op “motorolie”, het was klinkbaar vel en lag nogal „zwaar op de maag. Zondag was het rotmok en de overige dagen bietjes of rode kool. Het ontbijt bestond uit een kuchje met beleg. Dat beleg was meestal een dun plakje kaas en popie (keukenstroop met spekvel).
De praktische lessen werden gegeven op Crooswijk en aangezien het marcheren door de stad correct moest gebeuren, werden de benodigde spullen zoals sportartikelen vervoerd mel het enige vervoermiddel dat het Korps toen bezat en dat was namelijk een handkar. Persoonlijk heb ik hier een minder prettige ervaring mee, omdat er voor afmarcheren twee mariniers van de linkervleugel (de kleinsten) werden aangewezen voor de handkar. Dus daar waar je ego inmiddels aardig was opgepoetst, werd dit teniet gedaan door in uniform met een handkar achter de marcherende mariniers aan te lopen. Het roeien werd gehouden in het Boereng*t. Dit water lag schuin tegenover de kazerne. Voor het roeien hadden we riemen die zeer zwaar waren en moeilijk te hanteren. Dit was een ware marteling. Wellicht was de jeugdige lichamelijke onvolwassenheid hier debet aan. Een andere onaangename bijkomstigheid bij dit roeien was in de winter het ‘riemen op’. Bij dit commando moest je de riemen recht omhoog steken, waarbij het ijskoude water van de druipende riemen via je handen in je kleding liep. Bepaald geen lekker gevoel. Bij al dat natte ongerief, moest je bij ‘riemen op’ ook nog onbewogen en stram stil blijven zitten.
Het uitbetalen van soldij vond tweemaal per maand plaats in de kantine. Daarbij zat de officier van administratie achter een tafel met rechts van hem een sergeantschrijver met gepast geld. Voor een marinier was dit soldij f 0.60 € 0.27) per dag, dus 7x f 0.60 (€ 0.27) = f 4.20 (€ 1.90). Hier werd dan f 1.50 € 0.68) per week afgehouden voor de verstrekte kleding.
Na vastwerken en op zon en feestdagen, kon er gepassagierd worden. leder half uur werd er sloep naar de walgeblazen. Hierna volgde een grondige tenue-inspectie door de onderofficier van de wacht. Op werkdagen was het passagierstenue ‘klein tenue’ en op zon en feestdagen was het ‘groot tenue”, Dit was een mooi uniform van blauwe lakense stof met gele lissen in de kraag. Als het weer jekkertenue vereiste, werd dit tijdig bekend gemaakt en werd van 1 ste t/m 15e van de maand rechts over links en vanaf de 16e tot en met het einde van de maand links over rechts de jekker dichtgeknoopt. Nu achteraf na 60 jaar moet ik bekennen dat er aan het weinig comfortabele onder, komen en dagelijks leven tijdens de basisopleiding, een bepaalde sfeer hing waaraan ik toch goede herinneringen heb overgehouden.
De basisopleiding voor een rekruut duurde negen maanden, waarvan de eerste 3 maanden diende als proeftijd. In die proeftijd kon het contract door beide partijen verbroken worden. Daarna was het contract voor zes jaar definitief. De leeftijdsgrens was van 17 tot 23 jaar voor marinters en voor tamboers en pijpers was dit vanaf 16 jaar. De minimum lengte was 1.65 meter en voor tamboers en pijpers 1.60 meter. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zouden veel van deze tradities veranderen of zelfs geheel verdwijnen.
Afgelopen weekend ontvingen wij het boek met alle oorlogsherinneringen van marinier Ton Loontjes van zijn dochter. Dit was een zeer mooi gebaar. Daarmee konden we dit persoonlijke verhaal over de opleiding en meidagen hier delen.
Korps Mariniers